Technieken van de werponderdelen: sprong en sprintvormen
Per onderdeel wordt hieronder kort ingegaan op de technieken. De algemene basis wordt hier uitgelegd, voor de uitgebreidere specifieke uitleg: kom mee doen! Onderstaande teksten zijn deels overgenomen uit het opleidingsplan werpen van de Atletiekunie. Dit stuk heeft trainier Miriam Hentzen vanuit de opleiding Werpen niveau 4 becommentariseerd en bekritiseerd, zodat zij zich als trainster er ook volledig in kan vinden.
Sprong en sprintvormen
Gedurende de jeugdperiode (en zo lang mogelijk daarna) verdient het aanbeveling naast de werp- en krachttraining te blijven lopen en springen. In de voorbereidingsperiode vooral op conditietoename gerichte loopvormen zoals fartlek en langere sprints (tot 300 meter).
Sprints over kortere afstanden (20-150 meter) zijn een uitstekende manier om toegenomen kracht om te zetten naar power (explosieve kracht, snelkracht). Met een toenemende leeftijd (23+) en lichaamsgewicht (110 kg+) van de werper wordt blessure risico groter en is het beter vooral submaximale loopvormen te doen over langere afstanden en beheerste versnellingen.
Evenals sprints zijn sprongvormen nuttig voor powertoename en bovendien vormen ze vaak een leuke afwisseling in de training. In de voorbereidingsperiode vooral sprongvormen met weinig impact en veel herhalingen op tijd laten uitvoeren (bijvoorbeeld touwtje springen, stersprongen). Later sprongvormen met meer impact (reactieve sprongen, maximale sprongen omhoog en/of op afstand en/ of met belasting) en een lager, duidelijk aangegeven aantal herhalingen.