Technieken van de werponderdelen: speerwerpen
Per onderdeel wordt hieronder kort ingegaan op de technieken. De algemene basis wordt hier uitgelegd, voor de uitgebreidere specifieke uitleg: kom mee doen! Onderstaande teksten zijn deels overgenomen uit het opleidingsplan werpen van de Atletiekunie. Dit stuk heeft trainier Miriam Hentzen vanuit de opleiding Werpen niveau 4 becommentariseerd en bekritiseerd, zodat zij zich als trainster er ook volledig in kan vinden.
Speerwerpen
Uitgangspositie
In de uitgangspositie is het bovenlichaam van de speerwerper rechtop en duim en vingers houden de speer ontspannen vast. De speer wordt op hoofdhoogte met de punt iets omlaag vastgehouden. Een loopsprong of wisselstap kan de aanloop inleiden.
Cyclische deel van de aanloop
Tijdens het cyclische deel van de aanloop wordt een ontspannen versnelling van het systeem atleet + speer uitgevoerd waarbij de speerpunt iets naar beneden blijft wijzen.
5-pas
In het a-cyclische deel van de aanloop (5-pas ritme) wordt de speer naar achteren gebracht. De loopbeweging blijft daarbij zoveel mogelijk voorwaarts gericht en is nog steeds versnellend. De eerste pas van de laatste 5 passen is de langste pas van dit deel van de aanloop en wordt benadrukt, ook wel als lichte sprong uitgevoerd, als auftakt voor het naar achter brengen van de speerarm. In de tweede pas volgt het naar achter brengen van de speer, waarbij de schouderas tegelijkertijd ongeveer 90° wordt ingedraaid om de werparm ontspannen te houden. De speerpunt blijft zo dicht mogelijk bij het hoofd van de werper terwijl de speerarm actief, iets boven schouderhoogte, naar achter wordt gebracht. Met de speerpunt op kinhoogte is nu een rechte hoek tussen speeras en lichaamsas tot stand gekomen. Het bovenlichaam neigt ongeveer 30° achterwaarts, waardoor de speer in de uiteindelijke afwerphoek helt. In de 3e pas blijft de lichaamshouding onveranderd. Het linker been maakt een actieve, grijpende actie. Als het LZP het linker been bereikt heeft, is het rechter been er al duidelijk voorbij.
Impulspas
De 4e pas is de zogenaamde impulspas: een verlengde maar vlak uitgevoerde pas waarmee de werper in de afworppositie belandt.
Terwijl het bovenlichaam passief blijft en met name de linker arm de schouderas gesloten houdt, wordt de rechter voet actief en vlak op de buitenkant van de voet geplaatst onder een hoek < 45°. Het been is gebogen (ca.120°) bij de landing. In de het verloop van de impulspas heeft een dubbele beenwissel plaatsgevonden waardoor bij het plaatsen van de rechter voet, het linker been het steunbeen (rechterbeen) alweer ingehaald heeft.
Afworp
In de afworpfase volgt de hoofdversnelling van de speer (2/3e van de afworpsnelheid wordt in deze fase ontwikkeld). Die fase begint als het LZP van de werper over het rechter been naar voren komt. Tot aan de plaatsing van het linker been verlopen de versnelling van de heup en de speer parallel dankzij een actieve, vlakke duwbeweging van de rechter voet in de werprichting (hoek <30°) waarbij de rechter voet in de werprichting wordt ingedraaid (wreef naar buiten) en de rechter knie actief in de werprichting duwt.
Als het linker been is geplaatst (kniehoek zoveel mogelijk gestrekt) fixeert de linker arm zich tegen de linker ribben. Door het actief naar voren komen van de rechter heup-zijde tegen de gefixeerde linker lichaamszijde en het gestrekt achter houden van de speerarm ontstaat spanningsopbouw in het schouderbereik (boogspanning) die zich ontlaadt in een zweepslag-achtige afworp.
Hieronder een plaatje vanuit het kogelstoten waarop goed aangegeven staat waarop je dient te letten bij de laatste passen/ de afworp: