Het Phoenix-moment van Bernard te Boekhorst
Phoenix en Verheul: het verkrijgen van een identiteit.
Dank Leon, voor het doorgeven van het stokje. In 1995 kwam ik bij Phoenix. Een gesprek met Bart Luijk in het Oude Pothuys na een jaar geblesseerd te zijn geweest bij Hellas trok me naar deze club. Het dagelijkse trainingsprogramma dat “op de achterkant van een luciferdoosje”, toch een nostalgisch voorwerp dat met gemak tot de Oud-Hollandse snuisterijen gerekend mag worden, geschreven kon worden, en het rustige trainen trok me eerlijk gezegd over de streep. Het citaat kwam van Herman Verheul en de tekst op die achterzijde: “15x 200 meter, 10 x400 meter, 6×1000 meter”, nou ja vooruit zaaltraining en fartlektraining ook nog.
Voor die laatste toevoeging moest je volgens mij wel switchen van zwaluw (sakerhets tandstickor) rood naar zwaluw bruin (een aanmerkelijk groter formaat luciferdoos).
Toen ik bij de club Phoenix kwam was ik daar zeker niet de snelste, ik kon net 35 min lopen op een 10 km en ik had eigenlijk alleen maar op de weg afstanden van 5 km tot halve marathon gelopen en 1x een marathon.
Herman Verheul nam elke nieuwe atleet vrij snel onder zijn hoede. Ik kwam er tegelijkertijd met Marcel, die als droom had ooit naar Australië te gaan om daar professioneel windsurfer te worden. Marcel had het lijf van een krachtsporter en Verheul zei eens quasi geheimzinnig dat 1 van ons 2-en meer een goede sprinter kon worden en de andere van de 2 een goede lange-afstand loper. Ik geloof dat je niet helderziende hoefde te zijn om te weten wie hij bedoelde voor welke tak van sport.
Ik volgde alles precies op wat Herman vroeg. Dagelijks trainen, tempo’s op 200m op 40 sec en op 400m op 84 sec, voorlopig geen 1000-jes, en vrijwel iedere week op vrijdag een wedstrijd. Het begon met de Domstadtrofee: 10 km in 34.22, pr met 38 sec verbeterd, en week erop 3000m in 9.02 waarbij clubgenoten Chris Daanen, Kees-Jan Verwaal en Frank Staal na 2600m kopwerk van me profiteerden en net onder de 9 min liepen. Aan het einde van het jaar was ik gelukkig in hardloopopzicht inmiddels onbereikbaar voor ze geworden: ik had inmiddels 8.48 op de 3000m in Amsterdam-Noord gelopen en 32.04 op de 10000m in Leiden. Ik was en ben hier eigenlijk nog steeds erg trots op.
Zaken waar je trots op kunt zijn, vind ik nogal lastig. Ik ken iemand, die me zei dat hij er trots op was dat hij in 1985 door Bois de Boulogne fietste, hetgeen ik vreemd vond omdat iedere jonge kerel van in de 20 of 30 jaar toch een stukje moet kunnen fietsen, of dat nou in Bois de Boulogne is of in Utrecht.
Eigenlijk was Verheul voor mij een soort vaderfiguur die ik vanaf mijn 19e miste omdat mijn vader toen overleed.
Verheul was van het zelfde bouwjaar als mijn vader. Ik was op zich al 23 jaar toen ik bij Phoenix kwam, maar worstelde nog met mijn identiteit: wat kon ik en vooral wie was ik eigenlijk? Phoenix voelde als een warm bad, een soort hechte familie. Mijn moeder bezocht ik een jaar na de dood van mijn vader steeds minder, deels omdat ze zich steeds ontstemder op ging stellen. Het was ook wat saaier, veel eenrichtingsverkeer in het contact met haar. Eigen verhalen kon ik niet kwijt. In het weekend bleef ik altijd in Utrecht. Ik bezocht elke clubtraining en 1 wedstrijd per week, hetgeen dus neerkwam op 3-4 contactmomenten met clubgenoten. Het was ook een hele hechte wedstrijdgroep waarvan de meesten ook vrijwel elke training bezochten en veel wedstrijden liepen.
Verheul zette voor mij de lijnen uit, welke wedstrijdafstanden ik wanneer moest lopen.
Aanvankelijk reed ik vaak mee met Lucas Meltzer, Jan Groenendijk of wie er een auto beschikbaar had, naar wedstrijden of bostraining. Later, toen ik eenmaal een auto had (vanaf 1998), haalde ik Verheul op voordat we naar een wedstrijd gingen.
Ik durf wel te stellen dat Phoenix en Verheul mij in het bijzonder een identiteit gegeven had, waar ik me thuis bij voelde: ik was wedstrijdatleet, hardloper en wilde me ook met geneeskunde rond sport bezig houden. En bij Phoenix viel de schroom en verlegenheid die mij toch ook wel kenmerkte van me af. Ik kon daar gek doen, grappen maken en ook serieus genomen worden.
Natuurlijk werden er andere zaken ook belangrijk naarmate ik ouder werd: ik kreeg een relatie en als sportarts in opleiding werden er ook zaken verwacht. Toch bleef mijn identiteit die van wedstrijdatleet.
Eigenlijk bleef die situatie ongewijzigd tot na mijn 40e. Op mijn 43e veranderde dat toch wel vrij plotseling door tijdens een eerste kennismaking met canicross een ongeval te krijgen. Bij canicross zit niet alleen de hond in een tuigje, maar de atleet ook. Via je eigen tuigje zit je vastgemaakt met een elastische band aan het tuigje van de hond. Doordat de hond, mits die zwaar en snel genoeg is, je sneller voort trekt dan je zelf kan lopen, ga je dus nog harder vooruit dan zonder hond.
Ik was bij een bevriend stel en wilde met hun hond wel eens proberen te canicrossen. Het was schemerig, het was in het bos. Ik vertrok op een tempo van 27-28 km per uur, de hond liet ik zo vrij mogelijk en op de voorvoeten de bosgrond aantippend schoot ik er achteraan. Na dat tempo ruim een kilometer vol gehouden te hebben ging het mis. Ik stapte in een kuil. Voelde een immense pijnscheut en zag toen ik naar beneden keek dat het leek of mijn linker knieschijf naast het bovenbeen stond. Ik viel op de grond en de hond bleef vrij schuldbewust ook zitten. Ik schreeuwde het uit, en mijn knie was direct dik. Ik kon niet echt steunen op het linker been, maar ben nog met de auto naar huis gereden en de volgende dag heb ik een röntgenfoto van de knie laten maken bij Annatommie direct naast ons bedrijf. De pees van mijn knieschijf was volledig gescheurd en mijn knieschijf stond een heel stuk hoger dan in de normale positie. Na de geslaagde operatie om de knieschijf-peesverbinding te repareren ging het nog 2,5 jaar absoluut niet goed met het hardlopen.
Mijn identiteit als hardloper liep een onherstelbare deuk op. Ik werd depressief.
Ik moest andere bezigheden omtoveren tot hobby’s. De meest voor de hand liggende bezigheid leek fietsen, want dat kon tot op zekere hoogte wel. Echt hoog tempo was echter met mijn knie ook niet mogelijk. Ik merkte dat ik wel op dat moment niet voor minder wilde gaan dan echt op hoog niveau sporten. Dus dan maar niet. Een andere optie was pianospelen. Ik heb dat vroeger veel gedaan, maar stopte daarmee zodra ik ging studeren. Later zou ik dat wel weer oppakken als ik te oud was om te sporten. Nou, dit was het moment. Met het fanatisme waarmee ik eerder hard liep ben ik weer gaan pianospelen en na 4-5 maanden was ik goed genoeg om pianoles op het niveau waar ik ooit gestopt was te krijgen. Ik begon me ook te interesseren voor allerlei andere zaken die in mijn hardloopperiode onderbelicht waren gebleven. Natuur, kunst, geschiedenis en ik ging er ook van alles wat los en vast zit over lezen. Toen ik 2,5 jaar na het knie-ongeval wel weer kon hardlopen was mijn tijdbesteding dermate veranderd dat dagelijks hardlopen niet meer paste in mijn weekschema. Mijn identiteit was wat breder geworden dan alleen de hardloper.
Het verkrijgen van de identiteit als hardloper door Phoenix en Verheul was erg belangrijk voor me, toen ik begin 20 was. En halverwege de 40 was ik dolblij dat ik me inmiddels meer dan alleen maar hardloper voelde, al was daar een zware knieblessure voor nodig.
Voor het volgende Phoenix moment nodig ik uit Herman Lenferink.